Z7_99H0H382L8SK30AHD5QAMV1G61
MFAS Actueel

DGA valt in mes revisierente vanwege niet tijdige ingang lijfrente

laatst gewijzigd: 04-09-2019 08:51

In Hof Amsterdam, 21 maart 2019 (ECLI:NL:GHAMS:2019:979) is een zaak aan de orde waarbij X onder andere bezwaar maakt tegen de te betalen revisierente. X is geboren op 4 augustus 1946 en heeft in 1997 een (gerichte) stakingslijfrente bedongen bij de eigen BV. In de overeenkomst is bepaald dat de uitkering ingaat op 65-jarige leeftijd, derhalve op 4 augustus 2011. Ultimo 2012 is de lijfrente nog steeds niet ingegaan, omdat X naar eigen zeggen niet kan kiezen vanwege de slechte resultaten van de onderneming.

Sinds 2010 is de redelijke termijn voor het bedingen van een lijfrente-uitkering vastgelegd in de wet. In casu eindigde de redelijke termijn op 31 december 2012 en was de lijfrente nog steeds niet ingegaan. De WEV van de lijfrente wordt door de inspecteur vastgesteld op €71.402. Op die berekening valt overigens nog wel wat af te dingen. De inspecteur belast de WEV in box 1 en heft 20% = €14.280 revisierente. Het Hof stelt de inspecteur in het gelijk.

In de praktijk komt het vaker voor dat cliënten hun lijfrente (nog) niet willen laten ingaan, omdat er onvoldoende liquiditeit is. Wat had X nu wél kunnen doen? Onder de Wet IB 2001 dient een lijfrente uiterlijk in te gaan in het kalenderjaar waarin de AOW-leeftijd plus vijf jaar wordt bereikt. Het betrof hier een Brede Herwaardering lijfrente, waarop (in een ruime uitleg van de Belastingdienst) op grond van de Invoeringswet Wet IB 2001 onderdeel T de bepalingen van de Wet IB 2001 van toepassing zijn. X had derhalve zonder fiscale gevolgen de overeenkomst kunnen “doorrollen” tot 31 december 2016. Uiteraard hadden X en de BV dan een aanvullende overeenkomst moeten opstellen. Vervolgens is er nog de redelijke termijn om te kunnen kiezen. De kritieke ingangsdatum is derhalve 31 december 2017.

In de oorspronkelijke lijfrenteovereenkomst was 7% rente afgesproken. Naar onze mening dient er gedurende de redelijke termijn geen rente te worden vergoed. In de jaren 2013 tot en met 2016 zou het gemiddeld U-rendement gehanteerd kunnen worden. Op 31 december 2017 is de waarde van de gerichte lijfrente tot €73.820 gegroeid.

Het omzetten van een gerichte lijfrente in een zuivere lijfrente is een effectieve manier om fiscale verliezen, die mogelijk dreigen te verdampen, deels of geheel te compenseren. Ook hier was sprake van fiscale verliezen. De fiscale vrijval bij de omzetting is groter naarmate de looptijd van de lijfrente-uitkering langer is. Door een indexering van 3% toe te passen, wordt de aanvangsuitkering lager en de fiscale vrijval nog hoger.

Indien een lijfrente op één leven was gekozen, zou de levenslange uitkering €3.346 hebben bedragen, even aangenomen dat X een man is. De fiscale waardering ultimo 2017 is dan €48.598, ergo een fiscale vrijval van €25.222 die (hier althans) niet leidt tot heffing van VPB.

Merk op dat de gekozen indexering van 3% onderdeel is van de fiscale waardering van de lijfrente. Niet alle actuariële software kan een indexering in de fiscale waardering te verwerken. In MFAS Actuarieel is het mogelijk razendsnel een analyse te maken van de omzetting van een gerichte lijfrente (of loonstamrecht) in een uitkering, waarbij de looptijden oplopen van 5 jaar tot en met 25 jaar en levenslang. Bij elke looptijd wordt de fiscale waardering en de daaruit voortvloeiende fiscale vrijval weergegeven. Er kan desgewenst een looptijd worden gekozen, zodanig dat de fiscale vrijval bij benadering de fiscale verliezen compenseert. Uiteraard dient men ook aandacht aan de IB-aspecten te geven (bijvoorbeeld de afbouw van de ouderenkorting).

Henri Pellemans

Complementary Content
${loading}