MFAS Actueel

Ex moet van civiele rechter meewerken aan omzetting PEB in ODV

laatst gewijzigd: 16-04-2018 21:37

Mevrouw X is dga van een bv met een aanzienlijke pensioenverplichting in eigen beheer. Op basis van de commerciële waarde daarvan is sprake van onderdekking. Zij wilde de pensioenverplichting omzetten in een ODV. Haar echtgenoot met wie zij in echtscheiding ligt, weigert daar echter aan mee te werken. Zij wendt zich tot de rechtbank om haar ex te veroordelen tot medewerking. De fiscale waarde van het PEB bedraagt €1.661.655 en de commerciële waarde €5.786.002. Op basis van de fiscale waarde is het eigen vermogen €1.075.970 en op basis van de commerciële waarde negatief €3.048.377. Met de afstempeling van het PEB tot fiscale waarde zou zij van de dividendklem verlost raken. De man meent beter af te zijn met voortzetting van het pensioen op basis van zijn rechten uit hoofde van de Wet pensioenverevening bij scheiding. De civiele kamer van Rechtbank Amsterdam beslist dat de redelijkheid en billijkheid met zich meebrengt dat de man moet meewerken. Daarbij is van belang dat de man op grond  van het verrekenbeding in de huwelijkse voorwaarden meedeelt in de waardestijging van de aandelen die met de omzetting in een ODV gepaard gaat. De houding van de man verhinderde de vrouw om gebruik kunnen te maken van de fiscale regeling die de wetgever juist in het leven had geroepen om een einde te maken aan de pensioenproblematiek van dga’s, Rechtbank Amsterdam 31 januari 2018, nr. C/13/632721/FA RK 17-4850.

Wij vinden dit een opmerkelijk vonnis. Wij hadden deze uitkomst in elk geval niet verwacht. De complexiteit van de materie maakt het voor de partner moeilijk om een keuze te maken. Deze zal daarom geneigd kunnen zijn niet akkoord te gaan met het afzien van vereveningsrechten. Het zou natuurlijk ook zo kunnen zijn geweest dat het geschil is voortgekomen uit het bij echtscheiding veel voorkomende dwarsliggen, dat een optimale uitkomst (voor beiden) verhindert. Het is trouwens zeer twijfelachtig of de man met zijn impliciete keus voor voortzetting van het pensioen op het voor hem voordeligste spoor zit. Wij zetten de cijfers op een rij:

Fiscale waarde totale pensioen €1.661.655
Eigen vermogen BV (waarbij het pensioen op fiscale grondslagen is gewaardeerd) 1.075.970
WEV totale pensioen 5.786.002
WEV aandeel man in totale pensioen  2.140.438

De man heeft recht op 37% van de WEV van het pensioen. De dekkingsgraad van de bv is (€1.661.655 + €1.075.970) / €5.786.002 = 47,3%. Bij afstorting van zijn deel zou de man recht hebben op 47,3% van €2.140.438 = afgerond €1.013.000 bruto. Minus een veronderstelde latente IB claim van 40% is dat circa €608.000 netto. In dit scenario zijn de aandelen van de BV (precies) nihil waard, zodat het verrekenbeding hem niets extra’s zou opleveren.

In het voorstel van de vrouw vervalt de dividendklem. Van het verschil tussen de WEV en de fiscale waarde van het pensioen geeft de vrouw 63% prijs en de man 37%. De vrouw geeft dus meer prijs dan de man. De netto waarde van het aandeel van de man in de ODV is €1.661.655 x 37% x (1 -/- 40% IB) = afgerond €369.000. De netto waarde van het aandeel van de man in de bv is €1.075.970  x 50% x (1 -/- 25% IB-claim) = afgerond €403.000. Hierbij hanteren we voor de rekenkundige eenvoud een ab-latentie van 25%. In dit scenario zou de man op een “bezit” van €369.000 + €403.000 = €772.000 uitkomen. Dit zou hem dus €722.000 - € 608.000 = €114.000 meer opleveren.

Zo op het eerste oog vragen we ons af of partijen en hun adviseurs wel de juiste berekeningen hebben gemaakt. Wellicht dat de man de verwachting heeft dat de bv in de nabije toekomst het dekkingstekort ter zake van het pensioen gaat inlopen. Dat zou uitgaande van rationaliteit zijn houding kunnen verklaren. Hoe het ook zij, met 37% van de te verwerven ODV is hij van zijn ex af, als tenminste voor afstorting wordt gekozen.

Complementary Content
${loading}