Z7_99H0H382L8SK30AHD5QAMV1G61
MFAS Actueel

Het forfaitaire rendement: verzuipen in een rivier die gemiddeld 1,5 m diep is

laatst gewijzigd: 06-10-2022 19:35

Het rendement op onroerende zaken wordt vastgesteld aan de hand van de CBS-prijsindex voor bestaande koopwoningen. CBS vermeldt daarbij: “De Prijsindex Bestaande Koopwoningen geeft de prijsverandering weer van de voorraad van bestaande koopwoningen. De woning moet op Nederlandse grond staan en verkocht zijn aan een particulier.” Het gaat dus om een prijsindex, die de waardeverandering uitdrukt. Bij onroerende zaken heb je een direct rendement (ontvangen huur minus kosten) en een indirect rendement, namelijk de waardeontwikkeling (prijsontwikkeling). In het huidige box- 3-systeem en ook bij de forfaitaire variant (tot en met 2025) wordt uitsluitend het indirecte rendement belast. Het directe rendement wordt kennelijk geacht nihil te zijn, althans voor de belastingheffing, oftewel: de kosten worden weggestreept tegen de opbrengsten. Doorgaans is dat gunstig voor de belastingbetaler. Wel kun je je afvragen of de prijsindex voor bestaande koopwoningen representatief is voor verhuurde kantoren en fabrieksgebouwen. Dat lijkt ons van niet, zie bijvoorbeeld dit al wat oudere artikel: https://www.cbs.nl/nl-nl/nieuws/2021/25/transactieprijzen-commercieel-vastgoed-verder-toegenomen#:~:text=De%20prijzen%20van%20al%20deze,huurwoningen%20met%204%2C4%20procent. Het lijkt echter waarschijnlijk dat dit soort objecten doorgaans via bv’s worden verhuurd. Conclusie: bij onroerende zaken is de berekening van het forfaitair rendement zo gek nog niet.

Aandelen

Bij aandelen wordt aangesloten bij het rendement van de MSCI Europe Standard Gross Local Index. Deze index is geen prijsindex, maar een total return index, zeg maar herbeleggingsindex. Dat blijkt uit het woordje “gross”. Er is een “gross” index en een “net” MSCI index. Het verschil is subtiel en het gaat dan over de verwerking van de ingehouden bronbelasting. Bij aandelen wordt, anders dan bij onroerende zaken, dus zowel het direct rendement (koersresultaat) als het indirecte rendement (doorgaans dividend) in het percentage rendement verwerkt. Met kosten wordt echter geen rekening gehouden! Een box 3-belegger kan het rendement van de MSCI index nooit halen. Je zult eerst een ETF (Exchange Traded Fund, ook wel tracker genoemd) moet kopen. Een EFT heeft kosten, zij het dat die doorgaans wel meevallen, maar een paar tienden procent is het snel. Meestal laat je het beheer over aan een professionele organisatie. De interne kosten van de ETF’s plus de transactie- en beheerkosten zijn samen, inclusief BTW, al snel 1,2% per jaar van de waarde. Soortgelijk is van toepassing als je laat beleggen in individuele aandelen. Kort gezegd, eigenlijk zou je het rendement van de MSCI index moeten verlagen met (bijvoorbeeld) 1,2%-punt. Dit om de “systeemfout” uit de berekening te halen.

Obligaties

Bij obligaties wordt het rendement gesteld op het gemiddelde van de maandelijkse kapitaalmarktrentevoet van de Nederlandse 10-jarige staatsobligatie. In 2021 was dat -/- 0,33%. Je zou ook het gemiddelde van het gemiddelde U- en T-rendement 2021, zoals gepubliceerd door het Verbond van Verzekeraars, kunnen nemen. Dat is ook -/- 0,33. Hieraan zijn, net als bij aandelen, transactie- en beheerkosten verbonden, die niet in mindering komen bij de berekening van de forfaitaire rendementen. Je kunt je afvragen of rechtsherstel niet alleen voor de spaarder moet gelden, maar ook voor de obligatiebezitter. Die had zo mogelijk de laatste jaren een nog lager rendement dan de spaarder.

Zou de Hoge Raad tot strijdigheid met het EVRM oordelen, omdat bij aandelen en obligaties, die samen circa 50% van rendementsklasse II uitmaken, geen rekening wordt gehouden met de kosten? De gemiddelde belegger zal daardoor immers nooit het forfaitaire rendement kunnen halen. Het forfaitaire rendement voor 2023 zou eigenlijk 6,17% minus 1,2% x 50% = 5,57% moeten zijn in plaats van 6,17%. Afgezien van het heffingsvrije rendement zou er bij een portefeuille van €500.000 over €3.000 teveel worden geheven. Of zou ons hoogste rechtscollege dit laten zitten in de verwachting dat we in 2026 een heffing over het reële rendement krijgen? Erger lijkt ons de variantie in rendementen van particuliere beleggers, waar A-G wattel in zijn conclusie van 25 maart 2020 (ECLI:NL:PHR:2021:293) aan refereert. Een citaat: "Uit door deskundigen als beste ooit aangemerkt Noors onderzoek naar de heterogeneity van vermogensrendementen van alle Noorse inkomstenbelastingplichtigen over een 11-jaarsperiode periode 2004-2015, op basis van de gegevens van de Noorse belastingdienst, blijkt een ‘average real return on net worth’ van 3,8% van het vermogen, met een standaarddeviatie van 8,6%. Dat betekent dat de variantie in rendementen enorm is: het vermogensrendement van circa 95% van de Noorse belastingplichtigen lag tussen negatief 13,8% en positief 20,1% (34 punten uit elkaar: 2 x de standaarddeviatie aan beide zijden van het gemiddelde) en het vermogensrendement van circa 68% van de belastingplichtigen lag tussen negatief 5,2% en 12,4% (17,6 punten uit elkaar: 1 x de standaarddeviatie van het gemiddelde). 5% van de belastingplichtigen waren nog verdere outlyers." Gemiddeld is de rivier 1,50 m diep, maar je kunt er toch écht in verzuipen. We wachten het maar geduldig af. Maar het lijkt wel waarschijnlijk dat adviseurs er niet onderuit komen om voor de jaren 2023, 2024 en 2025 standaard bezwaar te maken. Het is ons bekend dat koepelorganisaties vooruitlopend op deze jaren alvast hebben gevraagd om een massaal-bezwaaroplossing.

Complementary Content
${loading}