Z7_99H0H382L8SK30AHD5QAMV1G61
MFAS Actueel

Wat willen we: meer of minder vooroverleg?

laatst gewijzigd: 15-02-2024 16:13

Een belastingadviseur kreeg onlangs een soort van schrobbering van de inspecteur belastingen rechtsverkeer. Het gevraagde vooroverleg werd tot zijn niet geringe verbazing geweigerd. Ik laat een citaat uit de brief volgen.

"Een verzoek om vooroverleg dient aan de volgende voorwaarden te voldoen.

- Het verzoek moet een duidelijke omschrijving van de casus bevatten, waarover een standpunt wordt gevraagd, inclusief alle relevante feiten en omstandigheden.

- Als het verzoek betrekking heeft op de toepassing van het recht dient deze een helder standpunt of een heldere zienswijze of conclusie te bevatten over de fiscale consequenties van de voorgelegde casus, inclusief een onderbouwing waarbij het enkel noemen van een wetsartikel niet voldoende is.

Uw brief voldoet niet aan de hiervoor genoemde voorwaarden voor een verzoek om vooroverleg. De door u genoemde standpunten vloeien rechtstreeks voort uit de openbare rechtsbronnen en hiervoor is vooroverleg niet bedoeld (zie ook Besluit Bestuursrecht). Ik kan uw verzoek daarom niet in behandeling nemen."

De adviseur was verbouwereerd en sprak er tijdens een vaktechnisch overleg zijn ongenoegen over uit: “ik zou denken dat standpunten altijd uit openbare bronnen voortvloeien.” Ik heb de indruk dat een grote groep belastingadviseurs uit gewoonte of onzekerheid regelmatig naar de min of meer bekende weg vraagt. Volgens mij doet de Belastingdienst daar in de meeste gevallen niet moeilijk over. Onder andere bij bedrijfsopvolging in de familiesfeer is vooroverleg met de Belastingdienst gebruikelijk. Dit kan meerdere belastingmiddelen betreffen, zoals inkomstenbelasting, vennootschapsbelasting en overdrachtsbelasting. Wat dat laatste betreft zou men zekerheid kunnen verlangen over de vraag of sprake is van een zogenoemde onroerende-zaakrechtspersoon (art. 4 WBR). Een ander voorbeeld is de vraag of een aan bedrijfsopvolging voorafgaande herstructurering in overwegende mate is gericht op het ontgaan of uitstellen van belastingheffing, waardoor de beoogde faciliteit niet van toepassing zou zijn.

Ik pleit voor terughoudendheid in afstemming van beoogde rechtshandelingen. De werkdruk bij de Belastingdienst is enorm. Bevestiging vragen van iets waar geen reële onzekerheid over bestaat of waar geen groot financieel belang mee is gemoeid, is verspilling van kostbare tijd. Dus niet voor iedere lening van een bv vragen wat een acceptabele rente is. In iedere casus zitten wel aspecten die niet zonneklaar zijn. Knopen doorhakken hoort ook gewoon bij het vak. Bedenk dat we als belastingadviseur belang hebben bij een (goed) functionerende Belastingdienst. Als we daar door terughoudendheid in dezen een kleine bijdrage aan kunnen leveren, moeten we dat niet nalaten. En als je de bij een casus behorende fiscale aspecten niet kunt overzien, moet je de klus misschien overlaten aan iemand die dat wel kan of met een vakgenoot overleggen.

Zelfs bij waarderingskwesties zou je naar mijn mening vaker de confrontatie met de fiscus aan moeten durven te gaan. Uit de praktijk verneem ik met enige regelmaat dat de inspecteur vooroverleg inzake ondernemingswaardering opvat als een uitnodiging tot onderhandeling. In plaats van de waardering van de adviseur marginaal te toetsen op redelijkheid, komt hij op de proppen met een lagere rendementsnorm leidende tot een fors hogere waardering. Het overleg verwordt dan tot ordinaire koehandel. In dat licht verdient het de voorkeur een waardering niet af te stemmen en te vertrouwen op het eigen inzicht. Uiteraard moet dat dan wel goed zijn onderbouwd. Als de adviseur blijkt geeft van vertrouwen in zijn standpunt en aangeeft zo nodig te gaan procederen, geeft de inspecteur zich meestal gewonnen. De belastingrechter zal een onderbouwde waardering niet verwerpen, ook als de inspecteur daar toevallig anders over denkt. Dat weet de inspecteur ook, waardoor je niet onmiddellijk nerveus moet worden van een beetje tegenspel.

De natuurlijke beroepshouding van een inspecteur bij vooroverleg is dat hij vermoedt dat er iets aan de hand zou kunnen zijn. De adviseur wil iets dat op het randje is of zelfs er overheen. Er is in de communicatie met de Belastingdienst een cultuur van a priori vijandigheid ontstaan. Als je recht door zee bent, kun je daarom ten onrechte worden geconfronteerd met een wantrouwige inspecteur. Misschien laat hij je zelfs iets toegeven als prijs voor zijn handtekening. Zo moet de opvolger wellicht 1,5 miljoen voor het familiebedrijf betalen, terwijl de aanvankelijk beoogde 1 miljoen een volstrekt zakelijke prijs is. Ook dat kan een reden zijn voor terughoudendheid met vooroverleg.

Daar staat tegenover dat je bij grote belangen toch maar liever op safe speelt. Ook al kan die zekerheid als gevolg van capaciteitsproblemen bij de Belastingdienst maanden op zich laten wachten. Ook al is het gebrek aan vaktechnisch niveau bij de Belastingdienst niet bevorderlijk voor een soepel overleg. De meeste cliënten stellen zekerheid op prijs. In Nederland bestaat nu eenmaal de cultuur van vooroverleg en rulings. In de meeste andere landen bestaat die cultuur niet en varen adviseurs op eigen kompas. Misschien zijn wij in ons land wat doorgeschoten met de afstemmingscultuur.

Ik pleit ervoor dat adviseurs meer lef tonen door op basis van eigen inzichten te handelen. Je wordt daar meestal ook goed voor betaald. Voor cliënten hoeft de bijbehorende onzekerheid naar mening niet onoverkomelijk te zijn. Ondernemers kunnen in het algemeen goed met commerciële onzekerheden omgaan. Bij een goede begeleiding zou dat ook op fiscaal gebied moeten kunnen. Laat afstemming met de Belastingdienst de uitzondering zijn en het volgen van het eigen inzicht de algemene regel.

Henry Meijer

Hoofredacteur MFAS Wolters Kluwer

Complementary Content
${loading}