MFAS Actueel

Wie een kuil graaft voor een ander ...

laatst gewijzigd: 16-08-2016 15:32

Een dga heeft in 2008 ieder van zijn drie dochters 10% van de certificaten van aandelen in zijn holding geschonken. In 2008 gold nog geen doorschuifmogelijkheid van de ab-claim. Ter zake van de schenking was de dga IB verschuldigd. Hij kreeg hiervoor renteloos uitstel van de ontvanger op basis van de in art. 25(9) IW neergelegde faciliteit. In de samenvatting van de uitspraak van het hof wordt het desbetreffende bedrag helaas niet vermeld. Aangenomen mag worden dat het om een aanzienlijk bedrag gaat.

Nu is het zo dat belastingschulden niet in box 3 in aanmerking komen. Een uitzondering geldt sinds 2010 voor erfbelastingschulden, maar daar ging het hier niet over. Zeer waarschijnlijk op advies van zijn belastingadviseur kwam de dga met zijn bv overeen dat deze de schuld aan de ontvanger zou overnemen. Daar werd keurig een akte van opgemaakt. In de akte was overigens in de considerans vermeld dat de ontvanger geen toestemming had verleend voor de schuldoverneming. De bedoeling was dat de schuld aan de ontvanger zou worden vervangen door een wel in box 3 in aanmerking te nemen schuld aan de bv.

Over deze overdracht ontstond een geschil met de fiscus. De fiscus was van oordeel dat nog steeds sprake was van een belastingschuld. Wat de dga met zijn bv had geregeld, betrof louter iets tussen hem en de bv. In de ogen van de fiscus was sprake van het volgende:

  • de dga had nog steeds een schuld aan de ontvanger (komt niet in aanmerking in box 3);
  • de dga had een schuld aan zijn bv ter zake van de economische overdracht van de schuld aan de ontvanger (komt in aanmerking in box 3);
  • de dga had een vordering op de bv omdat deze zijn schuld aan de ontvanger zou moeten betalen (in aanmerking te nemen in box 1, tbs).

 De schuld aan de ontvanger is renteloos, hetgeen voortvloeit uit de invorderingsfaciliteit. De schuld aan/vordering op de bv verloopt hier parallel aan. De fiscus stelt dat op de box 1-vordering een zakelijke rente moet worden geïmputeerd. Dit vindt plaats door de vordering op contante waarde te waarderen, waardoor als gevolg van tijdsverloop een (belastbare) rentecomponent ontstaat.

 De dga en zijn adviseur hadden er waarschijnlijk wel rekening mee gehouden dat de schuldovername geen genade zou vinden bij de fiscus en de belastingrechter, maar niet met de mogelijkheid van het ontstaan van een box 1-vordering. De zaak ligt nu bij de Hoge Raad, nadat het hof had geoordeeld dat schuld aan en vordering op de bv eenvoudigweg ten elkaar konden worden weggestreept. A-G Niessen heeft de conclusie genomen, waarin hij dit oordeel verwerpt. A-G Niessen stelt dat de rechtsverhouding tussen belanghebbende en de bv resulteert een rechtsvordering die inhoudt dat belanghebbende van de bv kan vorderen dat deze namens hem aan de ontvanger de belastingschuld voldoet op het moment dat de ontvanger belanghebbende aanspreekt tot betaling. Deze rechtsvordering valt als ter beschikking gesteld vermogen in box 1 aan te merken. De A-G concludeert dat het beroep in cassatie van de Staatssecretaris gegrond dient te worden verklaard.

De door de fiscus en Niessen voorgestane interpretatie doet nogal gekunsteld aan, maar past wel in de systematiek van de wet. Dat het boxensysteem soms tot rare uitkomsten leidt, is natuurlijk niets nieuws. Als op de box 1-vordering een niet te hoge rente wordt geïmputeerd, is de schade voor belanghebbende te overzien. Prettig voor belanghebbende is dat sinds 2010 de tbs-vrijstelling van 12% geldt. De fiscale druk op de box 1-vordering zal wellicht niet veel hoger zijn dan de fiscale besparing in box 3.  De HR volgt het hof. Er is geen sprake van een TBS-vordering op de bv, HR 12 augustus 2016, nr. 15/02666. Hierdoor bereikt belanghebbende zijn doel en heeft hij uiteindelijk toch de kuil voor de fiscus gegraven en niet voor zichzelf.

Complementary Content
${loading}